Bacteriële vaginose
Vaginose of vaginitis: wat is het verschil?
Normaal zijn er in de schede (vagina) diverse soorten microben aanwezig: dit noemt men de vaginale flora. Een normale vaginale flora bestaat voor 95% uit melkzuurbacteriën of lactobacillen1. Dit zijn goede bacteriën die zorgen voor de geschikte zuurtegraad in de vagina zodat ziektekiemen er niet makkelijk kunnen groeien. (Zie ook artikel: Welke rol speelt de vaginale flora?)
Bacteriële vaginose ontstaat wanneer de normale vaginale flora vervangen worden door een mix van grote aantallen andere bacteriën (bijv. Gardnerella vaginalis, Bacteroides, Mobiluncus, Atopobium, Megasphaera en Mycoplasma hominis). Sommige bacteriën kunnen in de schede overleven zonder symptomen. Andere leiden tot ontstekingsverschijnselen van de schede (vaginitis) of van de baarmoederhals (cervicitis). Dit kan leiden tot een vermeerderde, geel tot groen gekleurde vaginale afscheiding (fluor vaginalis).
Kortom, bij vaginitis is er ontsteking (inflammatie) met als tekens zwelling, roodheid, pijn, kloppend gevoel, huidletsels, gele etterige afscheiding, terwijl er bij vaginose geen inflammatietekens zijn en er enkel sprake is van een verhoogde afscheiding, die vaak onwelriekend is.
!! Niet te verwarren !!
Aerobe vaginitis is een aandoening die vaak wordt verward met bacteriële vaginose. Het is een aandoening van de schede waarbij de melkzuurbacillen (lactobacillen) verminderd zijn, en waarbij er een overmaat van aerobe (zuurstoflievende) darmbacteriën in de schede aanwezig is, samengaand met een variabele graad van inflammatie (ontstekingscellen) en van atrofie (droogteverschijnselen). De oorzaak, het ziektebeeld en de behandeling verschillen van bacteriële vaginose. Een microscopisch onderzoek is onontbeerlijk om de diagnose te stellen.2
Wat zijn de symptomen van bacteriële vaginose?
Bacteriële vaginose wordt gekenmerkt door een verandering van het vaginaal verlies: er ontstaat een grotere hoeveelheid vaginaal verlies, en dit gaat gepaard met een onaangename geur.
De geur wordt beschreven als een visgeur en is erg typisch. Toch zijn er vrouwen die hier geen last van hebben en zelfs bij navraag geen geurhinder blijken te ondervinden. In zo’n geval spreekt men van asymptomatische (= zonder symptomen) bacteriële vaginose.
Waardoor ontstaat bacteriële vaginose?
Een aantal factoren kan de samenstelling van de normale vaginale flora wijzigen:
- medicatiegebruik (bijv. antibiotica, …),
- hormonale veranderingen,
- het frequent uitvoeren van schedespoelingen.
Van een aantal factoren werd bewezen dat ze tot bacteriële vaginose kunnen bijdragen:
- spiraaltjes (IUD’s),
- frequent seksueel contact,
- meerdere bedpartners,
- voorgeschiedenis van soi,
- een vroegere episode van bacteriële vaginose.
Alhoewel bacteriële vaginose een aantal kenmerken heeft die doen vermoeden dat het geen soi is, wijzen meerdere factoren toch juist wel in die richting. De meeste experts aanzien bacteriële vaginose derhalve als een ‘aan seks geassocieerde ziekte’.
Hoe frequent is bacteriële vaginose?
Vaginale klachten komen bij 3 op 10 vrouwen voor. In ongeveer twee derde van alle vaginale klachten is een vaginitis of vaginose de oorzaak. Bacteriële vaginose komt in België bij ongeveer 10% van de vrouwen voor.3
Bij 25 tot 43% van de vrouwen en adolescenten verdwijnt de vaginose spontaan. Maar in 30% van de vrouwen keert ze na behandeling weer binnen de 3 maanden, in 50% na 6 maanden en in zelfs 60% binnen het jaar.4
Men moet er altijd rekening mee houden dat ook andere oorzaken kunnen gevonden worden voor de klachten, zoals een huidziekte (eczeem, psoriasis…), een allergie (voor latex in het condoom), schaamluizen, … Bovendien kan bacteriële vaginose vaak samen met andere vaginale infecties optreden. De arts zal deze menginfecties van meet af aan opsporen, om te vermijden dat hij een foute of onvolledige behandeling instelt. Ook psychische, relationele of seksuele problemen kunnen zich uiten door vaginale klachten.
Moet bacteriële vaginose altijd worden behandeld?
Nee, in een aantal gevallen zal de bacteriële vaginose spontaan verdwijnen, of is ze weinig of niet hinderlijk (asymptomatisch).
Een behandeling is alleen nodig als er klachten zijn. Een orale (7 dagen) of een intravaginale antibioticabehandeling (5 dagen) behoren tot de mogelijkheden.
Bij zwangere vrouwen verhoogt bacteriële vaginose het risico op vroeggeboorte en vroegtijdig breken van de vliezen. Het opsporen van een abnormale vaginale flora bij een zwangere vrouw kan nuttig zijn, omdat bij een positief resultaat een aangepaste behandeling, bijv. met clindamycine, het risico op vroeggeboorte kan verminderen.5
Kan ik terugkerende klachten van vaginose voorkomen?
Je zal het al gemerkt hebben: antibiotica zijn enerzijds nodig voor de behandeling van bacteriële vaginose maar anderzijds zullen antibiotica de vaginale flora ook ontregelen en onder andere bacteriële vaginose in de hand werken.
We zitten dus in een vicieuze cirkel. Om deze te doorbreken, is herstel en behoud van een evenwichtige vaginale flora essentieel.
De hoeveelheid en kwaliteit van melkzuurbacillen (lactobacillen) in het vaginale slijmvlies kan stijgen door aanvullende therapie:
- het gebruik van een vaginaal of oraal preparaat met bepaalde lactobacillen die de groei van de lactobacillen in de vagina bevorderen (probiotica);
- het gebruik van een vaginale crème met oestrogenen, in geval van bewezen aerobe vaginitis met kenmerken van uitdroging (atrofie). Hiervoor is vooraf een microscopisch onderzoek van het schedevocht noodzakelijk.
Andere voorzorgsmaatregelen
(minder bewezen) zijn:
- vermijd gebruik van zeep of sprays voor de intieme hygiëne (zie ook artikel: Zorg voor een goede intieme hygiëne).
- vermijd vaginaal douchen zonder medische indicatie.
- probeer condooms indien het probleem ontstaan is na recente partnerwissel.
Publicatiedatum : 10-03-2017
Bronvermelding : 1.Van Schalkwyk J, Yudin M. J Obstet Gynaecol Can 2015;37(3 eSuppl A):S1–S11. - 2 .Donders GG et al. BJOG 2002; 109(1):34-43. - 3.Donders GG et al. Am J Obstet Gynecol 2000; 183(2):431-7 en BJOG 2009; 116(10):1315-24. - 4.Bradshaw CS et al. J Infect Dis. 2006;193(11):1478-86. - 5.Donders GG et al. BJOG 2011; 118(10):1163-1170.