Het baarmoederhalsuitstrijkje onder de loep
Dysplasie
In België is baarmoederhalskanker de twaalfde meest voorkomende kanker bij vrouwen en de derde meest voorkomende gynaecologische kanker1. Deze kanker wordt meestal veroorzaakt door het zogenaamde ‘humaan papillomavirus’ (HPV). Meestal elimineert het lichaam dit virus spontaan. Toch blijft bij sommige vrouwen HPV voortsluimeren en kan het baarmoederhalsletsels veroorzaken. Sommige baarmoederhalscellen ontaarden; in dat geval spreken we van cervicale dysplasie. Als die precancereuze letsels niet behandeld worden, kunnen ze op lange termijn (10-15 jaar) evolueren tot baarmoederhalskanker.
Precancereuze letsels opsporen
Gelukkig bestaat er een eenvoudige methode om die precancereuze letsels tijdig op te sporen: een baarmoederhalsuitstrijkje. Dit eenvoudige en pijnloze onderzoek gebeurt door de gynaecoloog of de huisarts. Het kan afwijkingen aan het licht brengen in de baarmoederhalscellen en ze snel behandelen, vóór ze ontaarden in kanker. Hoe vroeger een afwijking ontdekt wordt, hoe beter ze behandeld kan worden.
9 op de 10 baarmoederhalskankers zouden kunnen worden vermeden door regelmatig een uitstrijkje te nemen
Hoe verloopt zo’n uitstrijkje precies?
Een baarmoederhalsuitstrijkje wordt genomen in gynaecologische houding (liggend, met gespreide benen en op kniesteunen, of met de voeten in stijgbeugels). De arts brengt voorzichtig een speculum in de vagina, om de vaginawanden te kunnen spreiden en toegang te krijgen tot de baarmoederhals. Vervolgens neemt hij enkele cellen weg met een borsteltje of staafje, dat hij zachtjes tegen de baarmoederhals wrijft. Hij stuurt de genomen stalen dan naar het laboratorium. Het onderzoek duurt slechts een paar minuten en is niet pijnlijk, al kan de vrouw wel lichte hinder ondervinden.
Bijschrift : 1. Vagina / 2. Baarmoederhals / 3. Speculum
De resultaten van het uitstrijkje
Het uitstrijkje wordt als abnormaal beschouwd als de analyse abnormale cellen aan het licht brengt. Dat betekent niet per se dat er sprake is van precancereuze of cancereuze letsels. Bij afwijkende resultaten kunnen er bijkomende onderzoeken worden uitgevoerd:
- een nieuw uitstrijkje 3 tot 6 maanden nadien,
- een HPV-test (om eventuele papillomavirussen te sporen),
- een colposcopie: dit onderzoek gebeurt met een coloscoop, een soort microscoop waarmee de baarmoederhals in detail kan worden bekeken. De arts plaatst eerst een speculum in de vagina en smeert de baarmoederhals in met een kleurstof. Die wordt opgenomen door de abnormale cellen, die daardoor zichtbaar worden. Vervolgens neemt hij een kleine biopsie van de verdachte weefsels en stuurt hij de stalen naar het laboratorium.
Bij normale resultaten wordt een baarmoederhalsuitstrijkje één keer om de drie jaar terugbetaald
Een uitstrijkje: hoe vaak?
Elke vrouw zou vanaf 25 jaar een uitstrijkje moeten laten uitvoeren als screening. Zijn de resultaten normaal, dan moet dit verder gebeuren één keer om de drie jaar. De frequentie kan wel op doktersadvies verhoogd worden, bijvoorbeeld als de resultaten afwijkend zijn of de patiënte een immunodepressie (verminderde weerstand) heeft. Het risico op baarmoederkanker wordt vanaf 65 jaar zeer klein. Na 65 jaar is het dan ook niet meer noodzakelijk om een uitstrijkje te laten nemen, tenzij er voordien een afwijking is opgespoord.
Vaccinatie: een belangrijke troef
Belangrijk bij de preventie van baarmoederhalskanker is niet alleen een regelmatig uitstrijkje, maar ook en vooral vaccinatie. Een anti-HPV-vaccin beschermt immers doeltreffend tegen de belangrijkste papillomavirusstammen die baarmoederhalskanker veroorzaken. Bovendien is het zeer doeltreffend tegen kankers van vagina, anus, vulva en de KNO-sfeer, en tegen genitale wratten. Toch blijft screening hoe dan ook in alle gevallen noodzakelijk, ook bij een gevaccineerde vrouw.
Bron : [1] Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. KCE Report 238Bs. Synthese: welke screening voor baarmoederhalskanker? 2015
Publicatiedatum: 24-01-2020